vrijdag 2 januari 2009

Anywhere But Here

Als Michael Brennan even virtuoos en met eenveel flair en overgave vierkantswortels trekt als hij liedjes schrijft en zingt, dan had ik gaarne bij hem in de klas gezeten. Brennan is namelijk wiskundeleraar van professie, maar eens de bel gerinkeld heeft, installeert hij zich comfortabel in zijn huifkar en schrijft hij donkere hedendaagse countryliedjes. Anywhere But Here is de tweede soloplaat van deze urban cowboy uit Toronto. De productie die in de handen is van David Travers-Smith roept echo’s op aan het recente werk van Bruce Cockburn. En voorts heeft Brennan een verdomd stevige rhythme-sectie onder de arm genomen: Cary Craig op drums en John Dymond op bas. Daarnaast gitaristiek vuurwerk van Kevin Breit, bekend van bij Norah Jones. Samen met nog een aantal gastmuzikanten hebben zij een bijzonder fijne plaat opgenomen. Michael Brennan heeft een lichte tremolo in zijn stem, die daardoor vaag een beetje doet denken aan die van Brian Ferry of Richard Thompson en waarmee zelfs de up-tempo liedjes vaak smachtend klinken. Brennan gaat ook voluit als hij zingt, geen pose, weg met alle cool. Het doet telkens weer deugd een artiest te horen die zich geen fluit aantrekt van de regels van de business. Anywhere But Here opent met een niet-overbodige cover van Mystery Train. Een van de covers der covers, maar hier echtig nieuw leven ingeblazen. Het is meteen ook een showcase om te laten zien waar de geroemde rhythme-sectie toe in staat is. En dat is indrukwekkend, neemt u het van mij aan. Op het slotnummer na, een cover van Townes’ No Place To Fall, zijn alle andere liedjes zelfgeschreven. Michael Brennan zit zo met het een en ander: hij heeft last van een Troubled Mind, hij is Stubborn, Not Myself het grootste gedeelte van de tijd, hij wil zo snel mogelijk Outta This Town, en dan weer is het Wish I Was Home... Het rommelt duidelijk in de ziel van de kwadratuur. Soms levert dat een ballade op (Grow Old With Me) dan weer stevige rockabilly (Hung out To Dry). Anywhere But Here is een plaat die in je kleren kruipt, die aan je vel kleeft en je iets nieuws laat horen. Ten zeerste aanbevolen!

Living Here

There’s a song on the wind / singing something ‘bout change / There’s a world that is yearning / to have all its furniture rearranged… IKEA gaat gouden zaken doen in 2009! JP Ranger, Jean-Pierre wanneer hij zijn hoed afzet, is een soul-rocker uit Canada en hij heeft een nieuwe plaat uit: Living Here. Zoals al moge blijken uit de openingsquote, is JP Ranger begaan met de wereld en de mensen. Hij brengt zijn boodschap aan de man middels fraaie klassieke rocksongs, met kleine uitstapjes richting r&b en eenentwintigste-eeuwse soul. Ranger experimenteert weinig, maar heeft er wel voor gezorgd dat elke song ofwel een catchy refrein bevat of een gitaarriff die blijft hangen. Ons viel meteen zijn stem op, die zich ergens situeert tussen die van T-Bone Burnett en Paul McCartney in. De productie is hedendaags, expliciet elektrisch en te vergelijken met recent werk van mensen als Clapton, Weller, Winwood, etc. Ranger is een vaardige songschrijver. Een grote romantische poëet is hij niet, maar het erg precieze ritme van zijn teksten is markant. Zijn band The Noble Hearts, met dan weer de nadruk op gitaarwerk, dan weer meer toetsen, geeft die songs de nodige drive. Wij zijn helemaal weg van het titelnummer, een wrange song over wanhoop. I’m living here / I’m living here / I’m living in this hell. Ook het openingnummer, Dark Horse Rider, is knap. En u moet zeker ook luisteren naar het slotnummer Brûlons, met een leuk eighties gitaarriffje. We stellen ons voor dat Arno deze song best zou kunnen coveren... Living Here van JP Ranger is een hedendaagse plaat met catchy songs over de dingen die gebeuren. Meer moet dat soms niet zijn.

Grand Hotel



Grand Hotel van Milton is een erg typische hedendaagse Americana-plaat. Zachtjes zoemende orgeltjes, precieuze pianopartijtjes, strumming gitaar, eenvoudige drums en behoorlijk wat mandoline. De productie is mede in handen van Bo Ramsey (bekend van bij Lucinda Williams, Iris Dement en Greg Brown) die zelf ook op slide en 12-string gitaar meespeelt. Het resultaat is mooi, maar tegelijk een tikje ongevaarlijk. Wij moeten denken aan een soort light-versie van bands als Counting Crows, Wilco en The Gourds. De stem van Milton, de zanger, heeft trouwens wel wat weg van die van Claude Bernard, zander van The Gourds, een tikje hees, u weet wel. De plaat komt het best tot haar recht na valavond, vinden wij. Bij voorkeur bij schemerlicht, of anders achter het stuur van een wagen tijdens een rit door de nacht. Milton bezingt het gebruikelijke: liefde, eenzaamheid, groot worden en onschuld verliezen of juist niet. In Sarah Jane komt het meisje met de ferry aangevaren, en laat Milton achter met nog slechts twee woorden om de lippen: Sarah Jane. Prachtige backing vocals van Becca Parish en Courtney Kaiser hier. In Stars is het meisje zo mooi dat de sterren er van uit de hemel vallen. Bovendien heeft ze verstand van koken: she cuts the fruit with the sharpest knife/next morning on the first day of my life. Milton komt, naar onze smaak, pas echt goed op dreef in het tweede deel van Grand Hotel. Het slotkwartet van liedjes is heel erg mooi. Te beginnen met Into The Blue, bedenkingen bij een afgelopen relatie. En vervolgens Pale Moonlight en Nothing But A Man, twee erg mooie liedjes over een man op zoek naar zichzelf. Het piece de resistance houdt Milton voor het einde. Booker is een eerbetoon aan James Booker, muzikant uit New Orleans die ooit het podium deelde met Fats Domino en Dr. John, maar ergens onderweg de pedalen kwijtraakt en zijn muzikaal talent inruilde voor een dodelijke two-step met lady cocaine... Grand Hotel zal de koers van de muziekgeschiedenis niet wijzigen. Maar als u op zoek bent naar een dosis sfeervolle fraai gearrangeerde americana, dan is deze nieuwe plaat van Milton iets voor u.

woensdag 24 december 2008

Ozark

Deze plaat heeft iets van een sprookje. Kelly Mulhollan en Donna Stjerna van Still On The Hill wonen in de Ozark heuvels in Arkansas en houden er de muzikale traditie levend. Op Ozark vertellen ze de verhalen van wonderbaarlijke figuren die zich in de naburige heuvels schuilhouden en dat levert een prachtige collectie songs op in de beste folktraditie. Kelly tokkelt op alles waar snaren aan zitten (banjo, gitaar, mandoline, bas) en Donna fiddlet. Beiden zijn exquise muzikanten. Ozark is een folk-bluegrass plaat die zich moeiteloos staande houdt naast het werk van vaste waarden als Allison Krauss of de Watson family. Kelly en Donna zijn instrumentenmensen en een goed deel van de songs gaan dan ook over lokale instrumentenbouwers. Zoals Ed Stiffley die op instructie van hogerhand instrumenten bouwde en die weggaf aan kinderen uit de buurt (Take Me To The Other Side), of Denton Boze, de lokale vioolbouwer (Ode To Mr. Boze), of nog Violet Hensley die op aanraden van haar moeder steeds een ratel van een ratelslang in haar vioolkist bewaart (Devil Snake) – de viool is namelijk, dixit maman, des duivels en de ratel moet de duivel toch enigszins op afstand houden... euh, niks te maren... De Ozark people hebben het niet zo begrepen op ‘de vooruitgang’. Ene Coin Harvey ging daar nogal ver in: in de Balad of Coin Harvey vernemen we hoe hij begin vorige eeuw plannen had om een piramide te bouwen en daar een boek in te metselen met zijn raadgevingen voor de komende generaties... Straffe verhalen genoeg. Maar het mooist vinden wij Mug Tree Lady, het verhaal van Clara Byler. In haar tuin staat een boom met daaraan meer dan vijfhonderd koppen (mugs) genageld. Clara’s zoon is overleden aan AIDS en ze heeft die koppen overgehouden aan al de gesprekken die ze in die periode had... Ozark van Still On The Hill is een uitstekende en authentieke folk-bluegrass plaat. Als u bovendien weet dat de opbrengst van de plaat ten dele gebruikt wordt om muziekintrumenten te kopen voor kinderen die zich geen wii kunnen veroorloven, dan weet u wat u te doen staat!

Swingin' All Day

Met deze nieuwe plaat van Jzzzzzp Swingt U All Day en All Night erbij. Swingin’ All Day is het tweede album van het jumpjazz-gezelschap Jzzzzzp (spreek uit: jzzzzzp). Zoals Vlaanderen zijn Tattoo del Tigre heeft, zo heeft Nederland zijn Jzzzzzp. Al is dat iets te kort door de bocht. Jzzzzzp brengt naast licht-verteerbare latin jazz en mambo, ook nog een portie – neen, geen bitterballen, maar swing jazz in de beste traditie van Louis Jordan, Slim & Slam, Louis Prima tot zelfs Mose Allison. Swingin’ All Day is een plaat lang muzikaal vuurwerk dat geen seconde verveelt. De jongens spelen zeer strak en met een enthousiasme dat gegarandeerd overslaat. Basisingrediënten zijn een stevige fond van stand-up bass (Dré Laroughe) en drums (Daniel Casey), jazz-gitaar (Arnold Smits), kreunende sax (Tomas Streutgers) en vocals van P.P. Fischer. Hier en daar worden er nog een Hammond orgel, een schellenraam, wat extra blazers en achtergrondkoortjes in de strijd geworpen. Wij kunnen ons geen betere feestmuziek inbeelden. Minpuntje: van geen van de tracks worden de credits vermeld. En dan een mededeling voor de techneuten: de plaat is opgenomen op de ouderwetsche manier, met een analoge tape recorder en zonder samples en al te veel foefelare. Daarmee is meteen ook gezegd dat Jzzzzzp een live band is. U hoeft geen huwelijk te arrangeren of plots te gaan verjaren, maar als u het toch al van plan was, dan moet u misschien overwegen om deze heren uit te nodigen. Op deze muziek worden geen kinderen verwekt, noch wordt er weemoedig bij weggedroomd, dit is ongecompliceerd amusement. Maar wel amusement van niveau. Afspraak bij het eerstvolgende concert. U kan ons vinden ergens op de eerste rij. Wij excuseren ons bij dezen al voor het bier dat we op uw mouw gaan morsen...

woensdag 17 december 2008

The Living Legend Years

De Living Legend Years van Bob Gibson liggen helaas al een tijd achter ons. Afhankelijk van de hoeveelheid eerbied de u dankt aan uw grijze haren, zal zijn naam u al dan niet iets zeggen. Dit is desgevallend de kans om uw schade in te halen. Want Gibson, overleden in 1996, was in zijn tijd in alle opzichten een voorloper die uw aandacht tot op vandaag verdient... U wenst bewijsmateriaal? Gaat u zitten. Bob Gibson, opgegroeid in het New York van de jaren dertig en veertig, raakt onder de indruk van Pete Seeger en zijn banjo. Hij werpt zich op de folkmuziek, schaft zich een 12-string aan en wordt opgemerkt door niemand minder dan Albert Grossman, die later nog de zaken van een andere Bob zal beredderen. Gibson verkast voor een jaar naar Chicago waar hij avond aan avond optreedt in Grossman’s club Gate of Horn en daar een zekere Joan Baez aan het publiek voorstelt. Hij is het ook die haar vervolgens introduceert op het Newport Folk festival. We zijn ondertussen 1959 en Gibson is een vaste waarde in het folkcricuit. Grossman stelt hem voor om in een soort folk supergroep te stappen. Gibson slaat het aanbod af en Grossman probeert het wat later met een paar andere folkies genaamd Peter, Paul and Mary. Gibson blijft zijn ding doen, schrijft songs met Phil Ochs, Tom Paxton en Shel Silverstein en wordt bewonderd door Judy Collins, David Crosby, Roger McGuinn, Emmy Lou Harris... Naast zijn ding deed Gibson ook nog wat met geestverruimende middelen en net als anderen brengt hij het einde van de sixties door op een wolk... De muziekgoeroes van de de jaren zeventig vonden Gibson iets meer legend dan living en laten hem links liggen. Letterlijk. En hij wordt zo een van de eerste artiesten die het heft in eigen handen nam en zijn eigen label oprichtte. ‘The Living Legend Years’ is een eerste compilatie-cd, uitgebracht door de Bob Gibson Legacy, die werk samenbrengt uit vier van Gibsons post-70’ies platen: Funky In The Country (1974), Homemade Music (1978), The Perfect High (1980) en Uptown Saturday Night (1984). Wat u gaat horen, want ik weet nu al dat u deze plaat gaat kopen, is sterk! Klassieke folksongs: wijs, koppig, melancholisch, profetisch, grappig ook. Ongetwijfeld herkent u Let The Band Play Dixie, de betere peace song. Of misschien ook wel het hilarische Box of Candy (and a Piece of Fruit), geschreven samen met Tom Paxton, maar dat had evengoed met John Prine of Steve Goodman of Kris Kristofferson kunnen zijn. I Never Got To Know Her Very Well heeft iets van een Willie Nelson song. En in Smoke Dawson horen we Gibson vertellen alsof hij Johnny Cash himself was, of Guy Clark… Schaf u deze plaat aan, trek uw wenkbrauwen in een frons – hoezo ken jij Bob Gibson niet? Maar enfin – en u bent met Kerstmis weer de slimste aan de tafel!

maandag 8 december 2008

Country For Groovers



Hier zijn een paar stellingen. ‘Wie niet van countrymuziek houdt, heeft geen oren aan zijn hoofd.’En: ‘Wie geen oren aan zijn hoofd heeft, en een Stetson opzet, wordt ziende blind’... Gaat u hiermee nu eens creatief-filosofisch aan de slag en ondertussen bericht ik u over de nieuwste plaat van ‘Men of Action!’, getiteld ‘Country For Groovers’... Brian Hartley en db Harris van Men of Action! dragen hun Stetson met evenveel trots als uw dienaar en vanonder die hoed hebben ze een steengoede plaat opgenomen. Al van bij de openingssong ‘One Time Offer’ wordt duidelijk gemaakt wat de heren van plan zijn: geen complimenten, niet rond de pot draaien. Wij houden van dit genre en brengen het in alle eenvoud. Wat volgt is een staalkaart van alles wat naar Texas ruikt en deugt – toegegeven, deze vermelding is noodzakelijk, want niet alles wat uit Nashville aangewaaid komt, ruikt even fris als ‘Country for Groovers’... Deze jongens hebben zeer goed opgelet toen het op school ging over Buddy Holly, Buck Owens, The Byrds en de Everly Brothers. Maar de basis van hun sound (en hoesfoto) hebben ze van bij Augie Meyers en Doug Sahm van The Sir Douglas Quintet. En dan weet u dat dat betekent: twang, pedal steel en heerlijk dreinende orgelpartijtjes. db Harris voegt aan die sound een paar hele mooie streepjes Rickenbacker toe, bijvoorbeeld in ‘If Memory Serves Me Well’. Dit wordt gevolgd door ‘We’ve Been Here Before’, dat klinkt als een authentieke Buddy Holly, terwijl de opener ‘One Time Offer’ een song van The Mavericks had kunnen zijn, kitscherige blazers incluis. Af en toe valt er een accordeon uit de kast, zoals bij de Tex Mex stamper ‘Shame On You’.. Shame, shame, shame on you for making me fall in love… De teksten zijn bijna altijd van een bedrieglijke eenvoud. db Harris en Co beschikken over voldoende lef, humor en vakmanschap om deze nummers te schrijven en te brengen zonder uit te schuiven. ‘If I Were a Cheater’ en ‘Just In Case’ zijn opgebouwd als zeer traditionele coutrysongs, zoals ze vandaag ook nog door Jim Lauderdale geschreven worden. Deze songs beluisteren zonder deftige boots aan is even zondig als Blackberryen in de Mis. De apotheose van de plaat is ‘Tremble’, live opgenomen op het Blue Highways festival in Nederland in 2004. Als u dít niet kan smaken, dan weten wij het ook niet meer. Voor een song als deze zou Roy Orbison uit zijn graf krabbelen om nog een keer zijn nachtegalenstem te laten schallen. Zijn er nog vragen?

woensdag 3 december 2008

40 Year Brotherhood


Hoe zou het nog zijn met... The Brymers? The Brymers – spreek uit The ‘Brimmers’ – maakten veertig jaar geleden een paar keer de hitlijsten onveilig met snedige garagerock. Wij bonden onze mijnlamp voor en doken het archief in... Zomer ‘63, midden-Californië. Het is warm. De rock ’n roll storm is opgestoken en komt stilaan op kruissnelheid. Er zijn Beatles, wat Stones, The Kinks ook, Beach Boys en Yardbirds. Terwijl California baadt in fel zomerlicht, begeeft elke zichzelf respecterende rebel aan de garagerock. Zo ook een handvol tieners die later The Brymers zullen worden. Ze heten eens The Challengers, dan The De-Fenders en in hun finale bezetting The Brymers: Kenny Sinner, Bill Brumley, Jim Mellick en Dick Lee. Ze coveren er op los en ontwikkelen hun eigen stijl: een soort kruising tussen The Allman Brothers en The Kinks. Vettige zuiderse rock, gecombineerd met fuzzy gitaren. En als The Brymers fuzzy zeggen, dan bedóélen ze fuzzy! Getuige het potige ‘Sacrifice’ Waarmee ze in ’66 een hit hebben. Ze bereiken het hoogtepunt van hun roem in ’68 maar verdwijnen daarna stilletjes in de coulissen... tot een paar jaar geleden. Eerst was er een compilatie van oude opnames, vervolgens in 2007 een reünieplaat en nu dus de nieuwe: ’40 Year Brotherhood’. De heren hebben de smaak van het spelen duidelijk opnieuw te pakken. Ze werpen zich als jonge wolven op elke song. De ene keer is het erop, de andere keer erover, maar het resultaat is altijd aanstekelijk. Hun gretigheid mag ook blijken uit het brede scala aan stijlen dat aan bod komt. We worden welkom geheten door een Brymer-Iceman op de klassieke tonen van Green Onions van Booker T and the MG’s. Deze zelfde Iceman komt helemaal op het einde van de plaat terug in een hilarisch muzikaal telefoongesprekje met de jonge ‘Ruby’. Voor The Brymers is muziek in de eerste plaats fun, en met die instelling moet u hun plaat ook beluisteren om zo mee te genieten van hun speelplezier. Elke song roept andere referenties op. Heerlijk stomende orgelpartijtjes à la Dave Edmunds, tegendraadse kaalgeplukte riffs genre The Kinks, rechttoe rechtaan southern rock delta blues, alligators inbegrepen, you name it. Verder merkten wij nog op: een erg mooie versie van ‘Black Velvet’ gezongen door de van onder het stof gehaalde Jeannie Sanders en –noblesse oblige- heropgenomen versies van ‘Sacrifice’ en ‘I want to tell you’. The Brymers gaan nooit de Pullitzer priis voor hun songteksten krijgen, noch wagen zij zich erg ver van de klassieke paden van de rock, maar wat ze doen, doen ze met een enthousiasme dat op de benen mikt en raak schiet!

zondag 30 november 2008

Things Look Different When The Sun Goes Down


Op een goeie dag keilde Juffrouw Kate haar krijtje door het venster naar buiten, borg definitief haar rode balpen op en wandelde fluitend of jodelend de schoolpoort uit op weg naar een nieuw leven als muzikant. Desert gypsy rock, zo omschrijft ze het genre dat ze bedrijft. En daar valt iets voor te zeggen, al hoor ik op haar meest recente plaat ‘Things Look Different When The Sun Goes Down’ meer desert gypsy dan rock. Kate is opgegroeid in het zuidwesten van de VS, lekker dicht bij Mexico. De sfeer en het landschap van New Mexico, waar ettelijke westerns gefilmd werden, zijn in haar liedjes geslopen. Zo kan je je goed voorstellen dat zich op het kruispunt van twee stenige zandwegen of zanderige steenwegen, als het stof gaan liggen is, een heerschap aandient dat zich voorstelt als de duivel en prompt een bod op je ziel doet. Kate heeft alsnog niets verkocht, maar denkt er in ‘Robert Johnson Knew’ alvast ernstig over na. Mooie bluesy harmonica. ‘Here Again’ doet muzikaal een beetje denken aan ‘Killing The Blues’ en is een mooi liedje over hoe mensen soms keer op keer dezelfde stommiteiten begaan. Kate zingt hier met een berekende onderkoeling en dat werkt wel. Daarna komt ‘Needles And Pins’ en daarbij valt ons plots op dat Kate eigenlijk twee stemmen heeft: de donkere onderkoelde, genre Margo Timmins, en de ietwat meisjesachtige, genre Dar Williams. Op ‘Funny Thing’ haalt Kate haar paard van stal. Net als het titelnummer en opener van de plaat is dit meer uptempo werk. Akoestische strum, wat reverb gitaar erbij en enkele welgemikte boogstreken op een viool. De mooiste liedjes echter, zijn te vinden op de tweede helft van de plaat. De epische ballade ‘In A Movie’ met prachtige gitaar- en cellobegeleiding. In ‘Bird In My House’ haalt Kate vocaal wat steviger uit en dat mist zijn effect niet. Maar helemaal raak is het in ‘Drag The River’. Dreigende song over verlies en gemis. Een voetstap in het zand op de oever waar even eerder nog iemand stond. Drag the river. Ook het slotnummer ‘You Can Have My Heart’ is erg mooi. Een walsje in mineur voor gitaar, hammond orgel en zingende zaag. We wilden dat Kate vaker zo experimenteerde. Ons eindoordeel: een plaat die wat braaf en gezapig op gang komt maar die naar het einde toe gevaarlijk scherpe kantjes krijgt, en daar houden wij van. Op haar volgende plaat mag Kate vanaf het begin haar tanden laten blikkeren!


zaterdag 29 november 2008

Build Me a City


Tenzij u aan het bevallen bent of als chirurg in het midden van een moeilijke open-hart-operatie zit, laat alles nu vallen en ga deze plaat kopen. Ik zei, nu! Build Me a City is een van de strafste platen die wij in lange tijd gehoord hebben.

Patrick Thomas timmert al een tijd aan de weg. Er was eerder een album met de Patrick Thomas Theory band, veel touren, voorprogramma’s spelen en aan het einde van de rit geen cent meer over. Hij is dan twee jaar gaan werken in een of ander kantoor of zo, heeft zich het brood uit de mond gespaard om ondertussen voor ons deze heerlijke plaat op te nemen.

Ik vermoed dat ten huize Patrick Thomas in Brooklyn veel platen in de kast staan die er bij mij thuis ook staan. Ik weet in elk geval niet welke muzikale referentie eerst vernoemd. De plaat is in essentie akoestisch. Elk van de tien songs rust op een lekkere basisriff, aangekleed met verfijnd elektrisch gitaarwerk, hier en daar blazers en bovenal hemels orgelwerk. Er wordt al eens een koortje ingehuurd om een ‘pa-pa-pa’ of ‘oe-wa-oe’ te swingen. En sinds Buddy Holly’s tijd is er op geen effectievere manier gebruik gemaakt van het wat lullige glockenspiel. Thomas’ stem en zang bevallen mij zeer. Denk aan Jacob Dylan of A. J. Croce, gemengd met een vleugje John Hiatt of zelfs Graham Parker, zonder ooit echt scherp te worden. Of Adam Duritz van Counting Crows. De songs zelf leven aan de sunny side of life. Er is al eens ruimte voor melancholie en introspectie, maar voluit miserie, dat niet. Patrick Thomas houdt zijn donkerste gedachten voor zichzelf. Die houding heeft hem meteen een pareltje van een song opgeleverd: ‘Here’s to You’, over een relatie die stukgelopen is op ‘the wall’ die hij zelf zegt te zijn. Iets meer geeft hij zich bloot in ‘Anymore’: Don’t you call me your friend or on the phone/Don’t you dare when you’re alone. En wat verder, I’m sending you my pain via US Mail/I could have thrown out all your things but then you’d never known, and then you wouldn’t care… ‘Fire Escape’ is een finger-picking ode aan New York en Paul Simon, gevolgd door ‘Track Ten’, het slotnummer dat sober inzet en dan naar een denderende climax klimt, die schatplichtig is aan het betere Wilco-werk: I guess I’ll start living, maybe start giving a shit... En dan heb ik u nog niets verteld over ‘Metaphor’ de heerlijk swingende opener met een orgeltje à la Lily, Rosemary and the Jack of Hearts van Dylan senior. Of over ‘Last First Kiss’ dat iets van een Joe Henry feeling meegekregen heeft. Of over... eigenlijk doe ik elke song die ik niet aanhaal onrecht aan. Op deze plaat staat geen enkele filler. Laat mij misschien afsluiten met een speciale vermelding van ‘Get Away’. Opent met de akkoorden van Streetfighting Man van u-weet-wel, gevolgd door het orgeltje van Like A Rolling Stone van u-weet-eveneens, om dan ongenadig door te stomen tot iedere twijfel weggenomen is. Patrick Thomas is een zeer Grand Cru.

Wat zit u hier nog te lezen? U had al lang in de patenwinkel moeten staan!