vrijdag 2 januari 2009

Anywhere But Here

Als Michael Brennan even virtuoos en met eenveel flair en overgave vierkantswortels trekt als hij liedjes schrijft en zingt, dan had ik gaarne bij hem in de klas gezeten. Brennan is namelijk wiskundeleraar van professie, maar eens de bel gerinkeld heeft, installeert hij zich comfortabel in zijn huifkar en schrijft hij donkere hedendaagse countryliedjes. Anywhere But Here is de tweede soloplaat van deze urban cowboy uit Toronto. De productie die in de handen is van David Travers-Smith roept echo’s op aan het recente werk van Bruce Cockburn. En voorts heeft Brennan een verdomd stevige rhythme-sectie onder de arm genomen: Cary Craig op drums en John Dymond op bas. Daarnaast gitaristiek vuurwerk van Kevin Breit, bekend van bij Norah Jones. Samen met nog een aantal gastmuzikanten hebben zij een bijzonder fijne plaat opgenomen. Michael Brennan heeft een lichte tremolo in zijn stem, die daardoor vaag een beetje doet denken aan die van Brian Ferry of Richard Thompson en waarmee zelfs de up-tempo liedjes vaak smachtend klinken. Brennan gaat ook voluit als hij zingt, geen pose, weg met alle cool. Het doet telkens weer deugd een artiest te horen die zich geen fluit aantrekt van de regels van de business. Anywhere But Here opent met een niet-overbodige cover van Mystery Train. Een van de covers der covers, maar hier echtig nieuw leven ingeblazen. Het is meteen ook een showcase om te laten zien waar de geroemde rhythme-sectie toe in staat is. En dat is indrukwekkend, neemt u het van mij aan. Op het slotnummer na, een cover van Townes’ No Place To Fall, zijn alle andere liedjes zelfgeschreven. Michael Brennan zit zo met het een en ander: hij heeft last van een Troubled Mind, hij is Stubborn, Not Myself het grootste gedeelte van de tijd, hij wil zo snel mogelijk Outta This Town, en dan weer is het Wish I Was Home... Het rommelt duidelijk in de ziel van de kwadratuur. Soms levert dat een ballade op (Grow Old With Me) dan weer stevige rockabilly (Hung out To Dry). Anywhere But Here is een plaat die in je kleren kruipt, die aan je vel kleeft en je iets nieuws laat horen. Ten zeerste aanbevolen!

Living Here

There’s a song on the wind / singing something ‘bout change / There’s a world that is yearning / to have all its furniture rearranged… IKEA gaat gouden zaken doen in 2009! JP Ranger, Jean-Pierre wanneer hij zijn hoed afzet, is een soul-rocker uit Canada en hij heeft een nieuwe plaat uit: Living Here. Zoals al moge blijken uit de openingsquote, is JP Ranger begaan met de wereld en de mensen. Hij brengt zijn boodschap aan de man middels fraaie klassieke rocksongs, met kleine uitstapjes richting r&b en eenentwintigste-eeuwse soul. Ranger experimenteert weinig, maar heeft er wel voor gezorgd dat elke song ofwel een catchy refrein bevat of een gitaarriff die blijft hangen. Ons viel meteen zijn stem op, die zich ergens situeert tussen die van T-Bone Burnett en Paul McCartney in. De productie is hedendaags, expliciet elektrisch en te vergelijken met recent werk van mensen als Clapton, Weller, Winwood, etc. Ranger is een vaardige songschrijver. Een grote romantische poëet is hij niet, maar het erg precieze ritme van zijn teksten is markant. Zijn band The Noble Hearts, met dan weer de nadruk op gitaarwerk, dan weer meer toetsen, geeft die songs de nodige drive. Wij zijn helemaal weg van het titelnummer, een wrange song over wanhoop. I’m living here / I’m living here / I’m living in this hell. Ook het openingnummer, Dark Horse Rider, is knap. En u moet zeker ook luisteren naar het slotnummer Brûlons, met een leuk eighties gitaarriffje. We stellen ons voor dat Arno deze song best zou kunnen coveren... Living Here van JP Ranger is een hedendaagse plaat met catchy songs over de dingen die gebeuren. Meer moet dat soms niet zijn.

Grand Hotel



Grand Hotel van Milton is een erg typische hedendaagse Americana-plaat. Zachtjes zoemende orgeltjes, precieuze pianopartijtjes, strumming gitaar, eenvoudige drums en behoorlijk wat mandoline. De productie is mede in handen van Bo Ramsey (bekend van bij Lucinda Williams, Iris Dement en Greg Brown) die zelf ook op slide en 12-string gitaar meespeelt. Het resultaat is mooi, maar tegelijk een tikje ongevaarlijk. Wij moeten denken aan een soort light-versie van bands als Counting Crows, Wilco en The Gourds. De stem van Milton, de zanger, heeft trouwens wel wat weg van die van Claude Bernard, zander van The Gourds, een tikje hees, u weet wel. De plaat komt het best tot haar recht na valavond, vinden wij. Bij voorkeur bij schemerlicht, of anders achter het stuur van een wagen tijdens een rit door de nacht. Milton bezingt het gebruikelijke: liefde, eenzaamheid, groot worden en onschuld verliezen of juist niet. In Sarah Jane komt het meisje met de ferry aangevaren, en laat Milton achter met nog slechts twee woorden om de lippen: Sarah Jane. Prachtige backing vocals van Becca Parish en Courtney Kaiser hier. In Stars is het meisje zo mooi dat de sterren er van uit de hemel vallen. Bovendien heeft ze verstand van koken: she cuts the fruit with the sharpest knife/next morning on the first day of my life. Milton komt, naar onze smaak, pas echt goed op dreef in het tweede deel van Grand Hotel. Het slotkwartet van liedjes is heel erg mooi. Te beginnen met Into The Blue, bedenkingen bij een afgelopen relatie. En vervolgens Pale Moonlight en Nothing But A Man, twee erg mooie liedjes over een man op zoek naar zichzelf. Het piece de resistance houdt Milton voor het einde. Booker is een eerbetoon aan James Booker, muzikant uit New Orleans die ooit het podium deelde met Fats Domino en Dr. John, maar ergens onderweg de pedalen kwijtraakt en zijn muzikaal talent inruilde voor een dodelijke two-step met lady cocaine... Grand Hotel zal de koers van de muziekgeschiedenis niet wijzigen. Maar als u op zoek bent naar een dosis sfeervolle fraai gearrangeerde americana, dan is deze nieuwe plaat van Milton iets voor u.